De Museumfavoriet van Marco

Kooi-met-geen-poema-er-in, Vellertheuvel Zuidbroek
(Maarten de Reus, 2008)

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet en het is … een poema. Of toch niet? De Kooi-met-geen-poema-er-in van Maarten de Reus is een indrukwekkend staaltje kunst dat prijkt op voormalige vuilstortplaats de Vellertheuvel in Zuidbroek. Hier ontmoet Emmy onze volgende bezoeker Marco Hurenkamp om zijn Museumfavoriet te bespreken. Marco is een van de allereerste bewoners van Zuidbroek. In 2008 kwam hij te wonen aan de Distelvlinderlaan.

E: Misschien ten overvloede – want je vertelde net dat jij in deze wijk woont -, maar hoe ben je achter dit kunstwerk gekomen?

MH: Hoewel ik van nature niet iemand ben die heel erg op zoek is naar kunst, heeft dat ding mij vanaf het begin al aangetrokken. Dit werk is erg toegankelijk en meteen vanaf het begin is het een heel herkenbaar ding in de wijk geworden. Het is onderdeel van de wijk geworden. Als je dat bereikt met kunst, vind ik dat iets heel moois. Iedereen heeft het altijd over de poema en niet over de Vellertheuvel; het gaat om de poema.

E: Ja, grappig, iedereen noemt het werk de Poema, maar eigenlijk heet het ‘Kooi-met-geen-poema-erin’. Dat is het compleet tegenovergestelde van wat iedereen het noemt. Wat doet dit werk voor jou, los van dat het een herkenningspunt is van Zuidbroek? Wat vind je hier zo bijzonder aan?

MH: Wat ik hier verder bijzonder aan vind, zijn twee dingen: die knipoog naar de poema op de Veluwe en, is hij er nou wel of is hij er nou weer niet? Die symboliek vind ik leuk. Daardoor spreekt het tot de verbeelding van kinderen. En daarmee maak je kunst breder toegankelijk. Maar ik zoek zelf ook bij dingen naar een iets diepere lading. We zitten nu hier en we zien nu de poema, maar als we eronder gaan staan, dan zie we hem niet meer. Dus als je anders kijkt, dan zie je ook iets anders. Dat gaat bij alles zo. En als je dat toepast op het dagelijks leven … Er zijn veel mensen die in angst leven voor wat er allemaal zou kunnen gebeuren of in verheuging wat ze allemaal kunnen gaan doen. En als ze er zijn, dan blijkt de angst helemaal niet terecht of blijkt het helemaal niet de moeite waard te zijn om je erop te verheugen. Dat vind ik hier symbolisch aan. En ook andersom, als je afstand neemt, kun je anders tegen de wereld aankijken. Dat is goed voor je. Dan kun je het van veel meer kanten bekijken.

E: Ik vind het interessant dat je het zo benadert. Het is ook een interessant kunstwerk. Ik heb hem op foto’s gezien en ik heb erover gelezen; het is inderdaad de bedoeling dat je de poema van een afstand kunt zien en dat hij weg is, zodra je dichterbij komt. En dat is weer deels gebaseerd op het onderwerp van het hele project hier van Zuidbroek: verdwijnen en verschijnen.

MH: Ja, die zooöcryptologie.

E: Ja, en ik heb nog meer onderzoek gedaan naar dat verhaal van die poema en wat foto’s opgezocht. Volgens mij heb ik dat verhaal niet heel bewust meegemaakt. Jij wel?

MH: Ik weet eerlijk gezegd ook niet meer hoe het is afgelopen. Er was een grote katachtige, en hij was er niet en uiteindelijk was het allemaal een zachte dood gestorven. In ieder geval is er vastgesteld: hij is er niet, hij was er niet en hij is er ook nooit geweest. Misschien was het dit, misschien was het dat.

E: Ik heb ook al die nieuwsberichten gelezen. Ze zijn echt met hele zoekteams en een helikopter de Veluwe op gegaan om dat beest op te sporen.

MH: Wat ik daar dan wel interessant aan vind, is hoe dat werkt in het brein van zo’n groep mensen die daarin opgaat. De wereld staat in brand en er rent een poema over de Veluwe. De laatste poemafoto lijkt opeens wereldnieuws. Mensen sturen een kat het weiland in, maken een vage foto, sturen die in en hopen dat die als nieuws wordt opgepakt. En dan zijn er nog allemaal experts die zich ermee gaan bemoeien: zou het dan echt kunnen? Er ontstaat ook een soort van massale ruimte voor zo’n illusie. Als jij of ik nu zou zeggen ‘er loopt een poema over de Veluwe’, dan roepen we reacties op als: ‘Ja, duh, ik zou niet zoveel drinken in het vervolg.’

E: Waarom gaan mensen daar in één keer in geloven? Het gebeurde wel in de komkommertijd …

MH: Het is iets van hoop, denk ik. Dat is net zoiets als met die wolven. ‘Hebben wij ook eens wat hier in deze altijd rustige, slapende Veluwe.’ De hoop, of bijna de illusie die erachter zit, is natuurlijk wel interessant. Het is een beetje het monster van Loch Ness in het klein. Dat idee. Er zijn nog altijd mensen die daarin geloven.

E: Ik vraag me af of iemand dit is begonnen met het idee van ‘kijken wat er gebeurt als ik dit doe’.

MH: Dat hoop ik eigenlijk stiekem. Dat vind ik dan mooi. Als iemand dit echt heeft gedaan met het idee ‘we gaan een beetje roering creëren’. Dat is bijna ook een kunstenaar dan. Als hij dat voor elkaar kan krijgen in het hoofd van zoveel mensen.

E: Carla had haar Museumfavoriet gekozen omdat het echt iets voor haar betekende, iets in haar leven reflecteerde. Jij vertelde: ‘Af en toe moet je een stapje terug doen of iets van een afstand bekijken en niet te dichtbij komen.’ Geldt dat ook voor hoe jij zelf bent?

MH: Nou, toen ik vijftien jaar jonger was, was ik vooral heel resultaatgericht. Ik wist precies: dat wil ik doen, daar wil ik naartoe. En dat deed ik ook. Dus dan ging ik eropaf. Ik zie een poema, dan ga ik eropaf. Nu kijk ik er heel anders naar, of het nou werk is of privé. Nu zou ik dat anders aanpakken. Ik zou zelf wellicht nog steeds op zoek gaan, maar me er tegelijk wel veel bewuster van zijn dat dat niet per se de enige mogelijke aanpak is. Het kan ook anders. En precies het feit dat je vanuit een ander perspectief iets heel anders kunt zien, verrijkt elke discussie. En verrijkt dus ook mijn beeld op wat ik zou willen, en zet wat ik zou willen in een ander perspectief. Ik merk dat ik veel meer dan ooit dingen kan accepteren zoals ze zijn en kansen zie om het eens anders te bekijken.

E: Dus niet zo zeer gericht zijn op het doel waar je naartoe moet, maar meer de mogelijkheden bekijken op dat moment.

MH: Ja, we zitten hier en we zien die poema, en de Marco van vijftien jaar geleden zou met zichzelf bezig zijn geweest en hebben gezegd: ‘Ik moet naar die poema toe.’ En dan zou ik daar aangekomen teleurgesteld hebben gezien dat er eigenlijk niets is. Nu zou ik delen dat ik een poema zie en het gesprek met anderen aangaan voor ik ga lopen. Wat zie jij? Dat is een fundamenteel andere manier van doen. Misschien moet ik er uiteindelijk nog wel naartoe, maar misschien hoeft dat ook helemaal niet. En wat brengt het me als ik ernaartoe ga? Het zou ook kunnen dat ik dan niets zie en hoe erg is dat dan? Dat soort vragen zou ik mezelf nu veel meer stellen, voordat ik ga rennen. Ik heb die neiging nu niet meer. En ik heb ook niet meer de neiging er een waardeoordeel aan te koppelen. Dus teleurstelling of niet; het is wat het is. Als ik er nu naar kijk, vraag ik me niet af wat ik ervan vind, maar of er iets gebeurt. Dat is heel anders. Als ik nu iets zie van veraf, dan vind ik dat interessanter dan als ik dichterbij kom. Het is desillusionerend. In dit geval: als je eronder staat, is het ineens een hoop staaldraad. En dat is ook oké.